Angst voor de mythe – de terugkeer van een oude gedachte

Kunnen we iets met zekerheid zeggen over Jezus? Dat lijkt een merkwaardige vraag. We hebben toch het Nieuwe Testament? Daarin kunnen we van alles over Hem lezen!

Toch laten al sinds de negentiende eeuw theologen zien dat, als we eerlijk zijn, er weinig over Hem vaststaat. David Friedrich Strauss gooit in 1835 als een van de eersten de knuppel in het hoenderhok. De verhalen over Jezus zijn eerder mythen dan historische verhandelingen, zo laat hij zien in zijn klassiek geworden werk ‘Das Leben Jesu’.

Maar daar waar Strauss achter de mythen nog wel een historisch figuur vermoedt, gaan anderen verder. Een van hen is de Nederlandse nieuwtestamenticus Gustaaf Adolf van den Berg van Eysinga (1874-1957). Volgens hem heeft er aan de wieg van het christendom helemaal geen Jezus van Nazareth gestaan. Dat is hem op veel kritiek komen te staan. Zijn kleinzoon, theoloog en filosoof Arne Jonges (1944) neemt het in een nieuw essay voor hem op.

Er valt, wetenschappelijk gezien, niets over de persoon Jezus te schrijven, zo valt Jonges zijn spraakmakende opa bij. In zekere zin geldt voor Jezus wat ook aan de hand is met de Griekse filosoof Socrates: Hij heeft zelf geen enkel geschrift nagelaten. Er is alleen óver hem geschreven. Een andere moeilijkheid is dat we van de boeken van het Nieuwe Testament geen enkel origineel bezitten. En dat maakt het lastig om ze te dateren. Sommige Bijbelwetenschappers zeggen dat de eerste geschriften al binnen een of twee decennia na de dood van Jezus moeten zijn ontstaan, terwijl anderen van precies diezelfde boeken zeggen dat ze pas in de tweede eeuw zijn geschreven. Nu zijn de oudste volledige handschriften van de evangeliën niet ouder dan de vierde eeuw. Wat is er in de tijd daaraan voorafgaand allemaal aan de boeken toegevoegd? We kunnen er alleen een slag naar slaan. En waar zijn ze ontstaan? In Palestina? Of ver daar buiten? Ook hiervan geldt: we weten niets zeker.

‘Ieder zijn eigen Jezus’
Nu is dit inzicht verre van nieuw. Albert Schweitzer toont al in 1913 overtuigend aan dat elke auteur zijn eigen Jezus in de Bijbel ontdekt. Zo zal iemand die zich aangetrokken voelt tot het socialisme in Jezus vooral een socialist zien, een romanticus houdt een romantische Jezus over en ook een liberaal, een kapitalist of een aanhanger van new-age herkennen in Hem een soortgenoot. Je kan met Jezus kortom alle kanten op.

Maar, en dat baart Jonges zorgen, dat weerhoudt theologen er nog altijd niet van om te proberen voor eens en voor altijd vast te stellen wie de historische Jezus ‘nu echt’ moet zijn geweest. Momenteel zien we een derde, en volgens sommigen zelfs vierde, golf van Jezusonderzoeken die uitkomen. Genadeloos wijst Jonges al die theologen op denkfouten, speculaties en tegenstrijdigheden. “Te gemakkelijk verklaart men de eigen positie tot ‘wetenschappelijk’ en daarmee meteen een andere opvatting tot ‘onwetenschappelijk’”, zo merkt Jonges fijntjes op.

Maar betekent dit dat we helemaal niets over Jezus kunnen zeggen? Er zijn toch buiten de Bijbel ook bronnen waarin iets staat over Jezus, zoals de ‘Annales’ van de Romeinse geschiedschrijver Tacitus (ca. 110) en de ‘Joodse Oudheden’ van Flavius Josephus (ca. 95)? Maar het enige dat deze teksten bewijzen is dat er omstreeks het jaar 100 een groep mensen bestaat die zich volgelingen noemt van ene Christus. Het fragment zegt verder niets over wie die Christus is, wanneer hij heeft geleefd en wat zijn ideeën zijn.

Het punt van Arne Jonges – en nogmaals, dat is niet nieuw – is dat er misschien wel een historische Jezus heeft bestaan, die vermoedelijk ook nog aan het kruis zal zijn gestorven, maar dat er méér niet over Hem zelf is te zeggen. Althans, in wetenschappelijk opzicht. Het enige waar we volgens Jonges vanuit kunnen gaan, is dat er al in de eerste eeuw allerlei verhalen over Jezus de ronde doen. Geen historische verhalen, zo benadrukt hij, maar mythische. De Bijbel bevat geen journalistieke verslagen of juridische bewijslast, maar symbolische verhalen die uitdrukken waar het in het nieuwe geloof, het christendom, om gaat. Het zijn bovendien verhalen die worden gevierd en worden bezongen. Het zijn mythen.

Angst voor de mythe
Dit voorbehoud mag dan sinds Strauss bekende kost zijn, toch ziet Arne Jonges er weinig van terug in de Jezusboeken die nog altijd verschijnen. Er heerst bij veel theologen een soort ‘angst voor de mythe’, stelt hij vast. Wonderlijk, zo meent hij. Geen godsdienst kan immers zonder mythes. Symbolen – en mythes zijn niets meer of minder dan symbolen in verhaalvorm – kunnen een essentie laten zien die verborgen blijft als we alleen dorre feiten presenteren. Zoals Jonges zo mooi citeert van Rudolf Bultmann: ‘De mythe is de wieg van ons weten en geeft uitdrukking van het besef mens te zijn op aarde.’ We zijn sinds de Verlichting niet meer gewend om zo naar mythes te kijken. Mythes zijn maar sprookjes, vinden we. ‘Denkluiheid’, noemt Jonges dat. Mythes sluiten de kern van de zaak niet op in een ver verleden, maar houden ze open voor het heden en de toekomst. Van den Berg van Eysinga vat dat inzicht kernachtig samen in de titel van zijn bekendste boek: ‘Leeft Jezus of heeft hij alleen maar geleefd?’

Sinds zijn opa zijn boeken uitgaf, is er volgens Jonges weinig veranderd. Nog altijd kunnen theologen die inzetten bij een mythische Jezus in plaats van een historische rekenen op bakken kritiek. Daar kan predikant Edward van der Kaaij over meepraten. Zijn boek ‘De ongemakkelijke waarheid van het christendom’ (2015) heeft hem zijn baan gekost. De meeste theologen blijven vasthouden aan een historische Jezus, hoe moeilijk ze Hem ook in beeld krijgen. Er moet een mens van vlees en bloed schuilgaan achter alle verhalen, al was het alleen maar om te voorkomen dat er zomaar van alles en nog wat over Jezus kan worden beweerd, zoals Harry Kuitert ergens opmerkt.

Voor wie?
De manier waarop Van der Kaaij is afgeserveerd verdient inderdaad geen schoonheidsprijs. En de claims die veel auteurs van Jezusboeken doen, zijn nogal eens te hoog gegrepen. Daar heeft Arne Jonges zeker een punt. Maar verder blijf ik na lezing van het boekje zitten met de vraag voor wie de emeritus predikant van de Houtrustkerk het essay nu geschreven heeft. Voor zijn voormalige gemeenteleden? Die zullen niet opkijken van zijn conclusies, zoals maar weinig vrijzinnigen, vermoed ik. Heeft Jonges dan de theologen op het oog die blijven proberen om voor eens en voor altijd op te schrijven wat we allemaal objectief over Jezus kunnen weten? Het probleem is dat zij zich door Jonges niet zullen laten overtuigen. Daar is het boekje te beknopt voor.

Bovendien voert Jonges mijns inziens toch een achterhoedegevecht. Natuurlijk, er verschijnen nog steeds Jezusboeken die menen te kunnen doordringen tot de werkelijke Jezus van vlees en bloed. Maar ik denk dat veruit de meeste theologen en gelovigen het er anno 2018 wel over eens zijn dat we in de Bijbel geen historische verhandelingen lezen, maar geloofsverhalen. En dat ons dus bescheidenheid past bij claims over diezelfde Jezus. Waar het uiteindelijk om gaat is niet wat die Jezus allemaal wel of niet heeft gedaan of gezegd, maar welke betekenis we vandaag de dag nog geven aan de verhalen over Hem. Om het nog een keer met Van den Berg van Eysinga te zeggen: ‘Leeft Jezus of heeft hij alleen maar geleefd?’ Dat kan Jonges toch alleen maar beamen, denk ik.

Aries van Meeteren

Tags: ,

Related posts

Comments are currently closed.

Top