Heeft u ook een frietzak in uw kerstboom hangen? Of een bierpul? Een frikandel of een hamburger? Niks traditionele kerstversiering, maar een raketijsje, schoenen of een hippe tas. Spullen in plaats van ballen in de boom. Het is de kersttrend van dit jaar. Tenminste, dat zag ik in het nieuws.
Maar ik las bij een groothandel waar winkels spullen voor hun etalages kunnen kopen dat de kersttrend juist een terugkeer naar de basis is. Kerst als een trip down memory lane, staat op de website. Dus met notenkrakers, kersthuisjes van taaitaai, snoepstokken en kerststerren. En een open haard met kerstsokken als uitsmijter.
Wie er ook gelijk heeft – de NOS of de groothandel – mensen geven dit jaar een vermogen uit in december. ABN Amro komt uit op 15,6 miljard euro, 15 procent meer dan vorig jaar. Het mag wat kosten, dat kerstfeest. En dat is ook niet zo gek.
Als vanzelf keren we meer naar binnen, naar knusheid in de woonkamer, naar gezelligheid rond de boom, nu het buiten zo guur is, letterlijk en figuurlijk. Nu er zoveel zorgen zijn over de toekomst, op allerlei gebied. Het vertrouwen dat het snel beter wordt is nog nooit zo laag geweest. Mensen missen grip, zegt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. En wie onmacht ervaart, kan daar ziek van worden, zich onbehaaglijk gaan voelen en zich misschien wel uiteindelijk terugtrekken uit de maatschappij, zo waarschuwt de WRR in een rapport eind vorige maand.
Een oplossing voor het gevoelde gebrek aan grip is niet zo eenvoudig. Het rapport van de WRR is bijna 200 kantjes dik. Kort en goed komt het er op neer dat er een andere manier van denken nodig is. Maar de WRR schreef vooral voor de overheid, die meer moet uitgaan van hoe mensen het beleid ervaren. Wat kunnen we zelf doen?
Kerst is misschien wel een fijne manier om een beetje terug te duwen. Maar ja, een paar dagen gezelligheid rond de kerstboom – of die nu vol hangt met frietzakken of wijnrode kerstballen – verandert toch niks? Toch is dat terugduwen goed op zijn tijd. En Kerst is daar eigenlijk heel geschikt voor. Kerst wil een tegenverhaal zijn, een contrapunt tegen het donker. Kerst wil een kier slaan in dat massieve gevoel van onmacht. Een kier waar het licht door kan komen. Het licht van kerst. Als je het kunt zien, als je het kunt horen. En wie weet werkt het dan langer door dan een paar dagen.
Lezingen
We lezen het bekende kerstverhaal uit Lucas 2 uit ‘Bijbel voor de jeugd’ van Olav van Outrieve:
Toen kwam er een besluit van keizer Augustus: ‘In heel het rijk wordt een volkstelling gehouden!’ Alle mensen gingen op reis, want ieder moest zich laten inschrijven in zijn stad van herkomst. Ook Jozef ging op weg om zich met zijn vrouw Maria te laten inschrijven. Hij trok van Nazareth in Galilea naar Bethlehem, het stadje waar koning David was geboren. Want Jozef stamde af van David.
Maar Maria was zwanger, en toen zij in Bethlehem waren aangekomen, brak de dag aan dat zij haar kind ter wereld zou brengen. Zij baarde een zoon, haar eerstgeborene. Zij wikkelde hem in doeken en legde hem in een kribbe, een voederbak voor dieren. In de herberg hadden zij geen onderdak gevonden.
Die nacht, niet ver daar vandaan in het open veld, bewaakten herders hun kudde. Plots stond een engel bij hen, en ze werden omstraald door een glans. Ze werden heel bang, maar de engel zei:
‘Vrees niet! Grote vreugde kom ik jullie melden, vreugde voor heel het volk. Heden is in de stad van David een redder voor jullie geboren: Christus de Heer! Hieraan is hij te herkennen: jullie zullen een pasgeboren kindje vinden dat in doeken is gewikkeld, het ligt in een kribbe.’
Opeens stond daar een heel koor engelen. Ze zongen: ‘Eer aan God in den hoge! En vrede op aarde voor de mensen die Hij liefheeft!’
Toen de engelen weer naar de hemel waren heengegaan, zeiden de herders tegen elkaar: ‘Kom! We gaan naar Bethlehem. Laten we gaan kijken naar wat de engelen ons hebben verteld.’
Ze liepen er haastig naar toe en vonden Maria, Jozef en het kindje dat in een kribbe lag. Toen ze het hadden gezien, vertelden ze wat hen over het kind was bekendgemaakt. Iedereen stond verbaasd. Maria bewaarde in haar hart al wat gezegd was en gebeurd. Zij overwoog het bij zichzelf, in afwachting…
De tweede lezing is een verhaal van Toon Tellegen
Op de laatste dag van het jaar, toen het kil en donker was in het bos, schreven de dieren een brief aan de zon. Ze hadden er lang over nagedacht wat ze de zon zouden schrijven en zochten de voorzichtigste woorden uit die zij kenden.
Toon Tellegen, Brieven aan niemand anders, p. 86
‘Het is een smeekbrief,’ zei de mier. ‘Een hartelijke smeekbrief.’ Ze zetten er bijna allemaal hun naam onder. Alleen de mol, de aardworm, de nachtvlinder en de vleermuis hadden hun bedenkingen en zouden liever het omgekeerde hebben geschreven.
Met zijn honderden gooiden ze de brief omhoog, en de ijzige wind blies hem de lucht in, dwars door de laaghangende wolken heen. Rillend zaten ze bij elkaar te wachten op antwoord en bliezen op hun voelsprieten of sloegen hun vleugels over elkaar.
Aan het eind van de middag kwam er plotseling een klein gaatje in de wolken. Een zonnestraal schoot naar beneden en langs die zonnestraal gleed een brief. Met grote ogen keken de dieren toe. De brief plofte op de grond en de mier stapte naar voren en maakte hem open. Alle dieren leunden op elkaars schouders – zelfs de slak leunde, en het nijlpaard en de spin, en zelfs op de schouders van de egel leunden ze – en lazen:
Beste dieren,
Dat is goed. Tot gauw.
De zon
Toen slaakten ze een zucht van opluchting, knikten naar elkaar, schudden elkaars vleugels, vinnen, voelsprieten en poten, wensten elkaar het allerbeste en gingen naar huis.
De meeste dieren maakten die avond nog een paar kleine danspassen, op de vloer voor hun bed, zongen zachtjes: ‘Tot gauw, tot gauw … ‘, kropen onder een dikke deken en vielen in slaap.
Overdenking
Officieel hadden we eergisteren de kortste dag van het jaar te pakken. Want toen was de winterzonnewende, het moment in het jaar waarop ons halfrond het verst van de zon afstaat. Vanaf nu gaan de dagen weer lengen, zoals dat heet. Vanouds wordt die kanteling groots gevierd. En dat is niet zo gek. Zeker in de tijd voor we kunstlicht hadden, moet het aardedonker zijn geweest rond 21 december. Mensen snakten naar licht. Toen en nu nog.
Nu is het niet zo dat vanaf de winterzonnewende de dagen meteen weer langer worden. Sterker nog, overmorgen komt de zon een minuut later op dan vandaag. Maar hij gaat ook een minuut later onder. Pas rond 6 januari komt de zon ook steeds weer iets eerder op. Minuut voor minuut gaat het dan nog. Vanaf februari zijn de stappen groter en valt de dageraad elke dag twee minuten vroeger.
En toch is nu al de kentering ingezet. En dat zit ook in kerst. Wat, de kentering? Ja, maar misschien nog wel meer het ‘en toch’. Meer nog dan het lengen van de dagen zijn voor mij die twee kleine woordjes de meest kernachtige samenvatting van het kerstgebeuren. Wie ‘en toch’ zegt, maakt een tegenwerping. Die probeert de blikrichting, het perspectief te doen kantelen, ons op een ander been te zetten. Al was het maar voor even. Maar dat kan net genoeg zijn. Kerst wil als het ware zeggen: en toch blijft het niet donker, ook al lijkt de nacht nog net zo lang te duren als gisteren. Er komt een keer. Sterker nog, die is al begonnen, voor wie het wil zien, voor wie anders kan kijken!
Zo werkte het heel eventjes voor Noël Regney, nu ruim 61 jaar geleden. We schrijven, voor de snelle rekenaars, najaar 1962, het moment van de Cubacrisis. Over gure tijden gesproken. Waar draaide die crisis ook al weer om? Op misschien wel het dieptepunt van de Koude Oorlog had de Sovjet-Unie op het nog maar net communistisch geworden eiland Cuba kernraketten opgesteld, gericht op de VS.
Het moet een gruwelijk spannende tijd zijn geweest. Eigenlijk was die nog spannender dan mensen toen wisten. Russische duikboten probeerden de blokkade te doorbreken. De Amerikanen gooiden dieptebommen om de onderzeeboten naar boven te dwingen. Dat gaf zo’n kabaal dat een Russische commandant dacht dat er een oorlog was uitgebroken. Hij wilde zijn kernbommen inzetten. Nu was daar groen licht voor nodig van de drie hoogste gezag voerende officieren. En gelukkig voor de wereld: eentje hield het hoofd koel en weigerde. Anders waren de gevolgen niet te overzien geweest.
Goed, in die zinderende en angstige sfeer liep Noël Regney door de straten van Manhattan. Noël Regney was als Léon Schlienger in de Elzas geboren en opgeleid tot componist. Hij moest in de Tweede Wereldoorlog vechten voor de Duitsers, deserteerde en sloot zich aan bij het Franse verzet. Regney pleegde aanslagen waarbij doden vielen en raakte daarbij zelf ook gewond. Je kunt wel zeggen dat hij nadien zijn buik vol had van oorlog en geweld.
Hij dacht, naïef misschien, dat de Tweede Wereldoorlog de laatste oorlog ooit zou zijn. Hij hoopte vurig dat de mensen nadien wijzer zouden zijn. Maar al snel was daar de Korea-oorlog en de Vietnamoorlog, oorlogen waarbij zijn land Frankrijk opnieuw nauw was betrokken. En eenmaal in Amerika ging het van kwaad tot erger in de Koude Oorlog. Met de Cubacrisis van 1962 als een absoluut dieptepunt.
De oplopende spanningen tussen Oost en West leidde bij Regney tot nachtmerries en flash backs. Misschien zouden we hem tegenwoordig diagnosticeren met PTSS. Het maakte hem rusteloos. En dus liep hij veel rond. En overal waar hij kwam zag hij sombere gezichten. Er kon geen lachje af, in oktober 1962.
En toen, zo vertelde hij jááren later in een interview, zag hij twee jonge moeders, elk met een kinderwagen. En de kinderen die erin zaten, waren naar elkaar aan het lachen. Die kinderlach maakte iets los. Er gebeurde iets in zijn hoofd, een kanteling van het grote wereldleed naar het kleine geluk van een kind. De lach bracht, zou je kunnen zeggen, een perspectiefwissel, een soort ‘en toch’, met een uitroepteken.
Als van zelf ging hij in gedachten terug naar het kleine geluk van zijn eigen jeugd, naar de weides in de Elzas en de schapen die daar graasden. En ineens, zo gaat het verhaal, kwam er een zinnetje in hem op: “Zei de wind tegen het lammetje: zie jij wat ik zie, hoog in de lucht?” En Noel Regney dichtte ter plekke verder: “Een ster, een ster dansend in de lucht met een staart zo lang als die van een vlieger.” Een vlieger? Ook al weer zo’n verwijzing naar kindergeluk.
En al wandelend kwamen er meer regels. Het lammetje richt zich dan tot de herder met de vraag: Hoor jij wat ik hoor? Een lied boven de bomen met een stem zo machtig als de zee. Waarna de herder weer aan de koning vraagt: weet jij wat ik weet? En dan wijst hij hem op een kind dat is geboren. En de koning richt zich dan tot het volk met de oproep: bid om vrede.
Noël Regney kwam thuis – nog steeds volgens het verhaal hè – en vroeg zijn vrouw Gloria Shayne om er muziek bij te maken. Hij wilde er een vlotte melodie bij, maar kon zelf gek genoeg niks verzinnen wat paste. Nu was het geen gek idee om zijn vrouw om hulp te vragen, want ook zij was componist, maar dan van popliedjes. Ze zou later schrijven dat ook zij de melodie al lopend bedacht in een winkelcentrum. Regney en zijn vrouw vonden vervolgens een platenmaatschappij en de rest is geschiedenis:
Het lied én de melodie raakten een snaar, in de laatste maanden van 1962. De Cubacrisis mocht dan na veel diplomatieke hoogspanning met een sisser zijn afgelopen, de schrik zat er goed in. En de roep om vrede resoneerde breed. Die winter werden 250-duizend platen van het lied verkocht. Toen het voor het eerst op de radio kwam, zetten taxichauffeurs hun wagen stil om er naar te luisteren, zo staat te lezen in de kranten van toen.
Do you hear what I hear staat vrij hoog in de lijsten met favoriete naoorlogse kerstliedjes. En zo kennen wij het ook: als kerstliedje. Niet zo gek. Er komt een schaap in voor, een herder, een kindje en een koning. Maar Noël Regney schreef het niet perse als kerstlied, maar allereerst als roep om vrede, te midden van 1 van de donkerste momenten van de Koude Oorlog.
Natuurlijk is het geen wonder dat hij als Unitarian Universalist bij kerstbeelden uitkwam. Ook het kerstverhaal gaat over een kind als kanteling van de gedachten, als perspectiefwissel van de macht, het geweld en het leed naar het kleine geluk. En vanuit dat geluk volgt een roep om vrede. Evangelist Lucas schrijft dat de geboorte plaatsvindt tegen de achtergrond van een extra belastingheffing om de oorlogskas te spekken van keizer Augustus. Maar hij laat weg dat er kort voor het begin van de jaartelling in Galilea, vlakbij Nazareth, een opstand is neergeslagen. Als vergelding lieten de Romeinen maar liefst 200 mensen kruisigen. Ook die gewelddadige reactie van de bezetter klinkt als het ware mee in het kerstverhaal.
Tegenover dat geweld plaatst Lucas de geboorte van een kind. Alsof hij zo, met het verhaal van dat jongetje in de voederbak, iets wil rechttrekken. Ja, het is donker, ja, de tijden zijn guur – daar doet hij niks aan af. Maar er is meer, voor wie het wil zien. Of óók wil zien. Zie je wat ik zie? Hoor je wat ik hoor? Zoals Noël Regney, die ineens kinderen hoorde lachen toen hij liep te piekeren in de straten van New York (hij had de kinderwagens ook kunnen negeren). Dat wat we niet plannen, dat wat we soms zo makkelijk over het hoofd zien als we ons grote zorgen maken, dat wat zo makkelijk wordt overstemd door oorlogszuchtige taal, de taal van haat, uitsluiting en ik-eerst – dat andere is er ook. Laat je niet opslokken door het duister.
Do you hear what I hear. Hoor jij wat ik hoor. Zie jij wat ik zie?
Kerst is het feest van een subtiel ‘en toch’ tégen het donker, van een nieuw begin dat er al is, nog voor we het in de gaten hebben. De dagen worden langer, ook al zien we het nog niet of nauwelijks. Kerst kun je zien als feest om ons daaraan te herinneren. Om ons gedoofde vlammetje opnieuw aan te ontsteken. En dat hebben we nodig van tijd tot tijd. In ieder geval: dat heb ik nodig van tijd tot tijd. Want hoe donkerder het is, des te groter het verlangen naar licht.
Van oudsher vieren tal van volken en culturen het moment van de langste nacht als belofte van de terugkeer van het licht. Als een groot ‘en toch’. Als een uitgelezen moment in het jaar waarop we afspreken om te blijven dromen van een mooiere wereld. Van vrede op aarde. Want alleen áls we dromen, kunnen dromen richting wijzen. Schrijf ze niet te snel af. Koester het verlangen naar het moment waarop alles klopt, héél is, wat in de Bijbel wordt bedoeld als het over vrede gaat. Want dat verlangen kan ons op weg helpen, op zoek naar licht, samen met andere lichtzoekers. En moed te vinden om zelf licht te gaan verspreiden, hoe klein ook, zoals ook Noël Regney probeerde, nl. met een lied.
Met kerst klinkt een luid ‘en toch’ als een terugkerende belofte van licht in het donker. Als een in doeken gewikkelde uitnodiging om te blijven dromen van vrede, van betere tijden. En wie weet lukt het om dat verlangen van tijd tot tijd handen en voeten te geven. Om te antwoorden op die vragen van het lied ‘Hoor jij wat ik hoor. Zie jij wat ik zie?’ Om te durven ingaan op de uitnodiging om ook eens anders te gaan kijken. Vanuit het geloof dat het weer licht gaat worden, juist als het lijkt dat het niet donkerder kan. Om de blik te kantelen, en te zoeken naar kiemen van het licht, dat er al is. Om het perspectief te draaien van de macht en het geweld naar het kind, van het dreigende einde naar de belofte van het nieuwe begin. En wie weet waar die droom van kerst ons dan brengt. Alleen áls we dromen, kunnen dromen richting wijzen. En kunnen we zeggen: ‘En toch…’
Moge het zo zijn,
Amen