Het zijn de donkerste dagen van het jaar. Letterlijk, maar ook in figuurlijke zin voelt de tijd als donker. We krijgen nota bene het advies een noodpakket in huis te halen. Hoe duister wil je het hebben? Tijdens de viering zoekt Aries van Meeteren naar een alternatief noodpakket. De viering is ook terug te luisteren op Spotify.
Bijna kerst
Ik zie de beelden op teevee
van kou en kil geweld
en zap naar een programma
waar iets anders wordt verteld.Ik trek mij terug hier in mezelf,
weg van die overmacht
terwijl ik vol verlangen
op heil en vrede wacht.Maar van binnen zing ik:
‘Ooit wordt het echt weer licht,
de wereld vol nieuw leven
als toen dat kerstbericht.We zien elkaar ten volle aan,
ook wie nog niet mocht zijn,
we doen onze huizen open
voor vreugde en voor pijn.Dan mogen we naar binnen
bij elkaar met heel ons hart.
Ik kan nog nauwelijks wachten:
nieuw leven, nieuwe start.(c) Evelijne Swinkels
Lieve mensen,
Wie van jullie heeft wel eens een dagboek bijgehouden? En wie doet dat nog? Anoeska is er sinds kort aan begonnen. Geen traditioneel dagboek, met een slotje erop. Maar iets nieuws. Of, laat ik erbij zeggen, voor mij was het nieuw: een vraagboekje, met de titel “Elke dag een vraag. Een dagboek voor 5 jaar.” Kent u dat?
Het idee is dat je dan 5 jaar lang op dezelfde datum dezelfde vraag beantwoordt. Zoals de vraag van 21 maart: “Waar loop je over te malen?”. Of die van 23 mei: “Wat was het hoogtepunt van vandaag?” En de vraag van 15 september: “Wat zou je graag een keer willen onderzoeken?”
Best verrassende vragen soms. “Welke vakantie zou je graag overdoen?” Nou, daar zou ik nog eens over moeten nadenken. “Waar droom je van?” En: “Wat zou je nooit weggooien?” Oeps, die is pittig, want ik gooi nooit wat weg. Nou ja, niet van harte.
En over precies een jaar beantwoord je al die vragen nog een keer. Tot 5 jaar aan toe. En het aardige is dan dat je dan in een oogopslag ziet in hoeverre je over dingen anders bent gaan denken. Of niet. En je leest waar je een jaar geleden helemaal vol van was en wat je misschien inmiddels al weer bent vergeten.
De vraag voor vandaag luidt: “Waar ben je heel goed in?” Ik vind het best een aardige vraag. Maar zelf wil ik graag een andere vraag neerleggen. Eentje die meer op de tijd van het jaar is toegesneden: “Waar denk je aan met kerst?” Zou u daar nu hetzelfde invullen als pak ‘m beet vijf jaar geleden? Of, laat ik het ruimer nemen, tien jaar geleden? Twintig jaar geleden?
Als ik voor mezelf spreek, dan is de betekenis van kerst voor mij behoorlijk verschoven door de jaren heen. Van zorgeloze knusheid met chocomel, mandarijntjes en het kerstboekje van de nevendienst of zondagsschool tot een zekere verlegenheid met het hele feest.
Kerst is wat mij betreft meer en meer uitgegroeid tot een feest waarin we voor even een muur van licht optrekken tegen het donker, tegen de kou en alles wat ons belaagt. Een scherm van dennentakken en kerstsokken tegen de zorgen, een dijk tegen de boze buitenwereld, waarachter we ons even verschuilen en even net doen alsof het allemaal koek en ei is. En daarna gaan we over tot de orde van de dag.
Maar als ik het zo zeg, is het net of kerst alleen maar voor-de-gek-houderij is. Dat kan het zeker ook zijn. En toch, zo ontdek ik meer en meer, zit er ook iets moois aan, die behoefte van ons om lichtjes aan te doen en te dromen van vrede, heelheid en gezelligheid. Te dromen van een nieuw begin, zoals Evelijne Swinkels ook dicht. Couldn’t it be Christmas every day, denk ik dan.
Als eerste lezen we het kerstverhaal uit de Bijbel:
In die tijd kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven. Deze eerste volkstelling vond plaats nog vóór het bewind van Quirinius over Syrië. Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam. Ook Jozef ging op weg om zich te laten inschrijven. Samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was, reisde hij van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde. Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het gastenverblijf.
Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door het stralende licht van de Heer, zodat ze hevig schrokken. De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen dat grote vreugde betekent voor heel het volk: vandaag is in de stad van David jullie redder geboren. Hij is de messias, de Heer. Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in doeken gewikkeld in een voederbak ligt.’ En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor de mensen, die Hij liefheeft.’ Toen de engelen waren teruggegaan naar de hemel, zeiden de herders tegen elkaar: ‘Laten we naar Betlehem gaan om met eigen ogen te zien wat er gebeurd is en wat de Heer ons bekend heeft gemaakt.’ Ze gingen meteen op weg, en troffen Maria aan en Jozef en het kind dat in de voederbak lag. Toen ze het zagen, vertelden ze wat hun over het kind was gezegd. Allen die het hoorden stonden verbaasd over wat de herders tegen hen zeiden. Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en bleef erover nadenken. De herders gingen terug, terwijl ze God loofden en prezen om alles wat ze gehoord en gezien hadden, precies zoals het hun was gezegd.(c) NBV21
Toon Tellegen schreef een prachtig ‘kerstverhaal’: “De taart van de eekhoorn”
Op een dag midden in de winter, toen het al wekenlang koud en grijs was en sommige dieren geloofden dat de zon voorgoed verdwenen was, bakte de eekhoorn een taart.
Hij was vroeg opgestaan. Buiten was het donker. Zwarte wolken hingen voor de maan en er was nergens een ster te zien.
De eekhoorn wilde een taart maken die iedereen zou doen denken aan de lente.
Hij begon telkens opnieuw. Nog luchtiger, dacht hij. Nog lichter. Hij bakte urenlang.
Ten slotte was de taart klaar.
De eekhoorn deed zijn deur open en droeg de taart naar buiten.
Nu, dacht hij.
Langzaam zweefde de taart uit zijn handen omhoog.
Hij is luchtig genoeg! dacht de eekhoorn en opgetogen keek hij de taart na, die tot boven de bomen zweefde en tussen de wolken bleef hangen.
Niet lang daarna werden de dieren wakker. Weer zo’n dag, dachten ze zuchtend, stapten uit bed en gingen naar buiten.
Maar toen ze omhoogkeken zagen ze de taart hangen. ‘De zon! De zon,’ riepen ze.
Ze klommen op elkaars schouders en strekten hun armen uit.
De egel zag als eerste dat het een taart was en hij zei dat ook. De krekel, die op het hoofd van de giraffe stond, riep: ‘Maar wel een hele zonnige taart. Meer zon dan taart.’
Dat moest de egel be-amen.
Alle dieren gingen naar de open plek in het midden van het bos, waarboven de taart hing. Ze zaten in het gras en voelden de warmte van de taart, zagen hem glinsteren en snoven zijn geur op.
Af en toe vielen er druppels honing en room naar beneden. Die likten ze voorzichtig van hun neus en hun kin af, en niemand had het koud of was ontevreden, die dag.
Halverwege de middag begon de taart te dalen.
‘Hij gaat onder,’ zeiden sommigen.
‘Nee, hij wordt moe,’ meenden anderen. ‘Taarten kunnen ook moe worden.’
De taart kwam naast de wilg op het gras aan de oever van de rivier terecht. Hij was helemaal rood geworden en rode room en honing stroomden over het gras.
De dieren holden ernaartoe en aten alles op. Ze smulden en leken zélf wel te gaan gloeien van genot.
Pas in het donker, laat in de avond, gingen ze naar huis.
‘Dit is nu de mooiste dag, egel,’ zei de krekel.
‘Waarvan?’ vroeg de egel.
‘Waarvan…’ mompelde de krekel. Hij stond stil, dacht even na en zei: ‘Van de wereld.’
‘O,’ zei de egel en zwijgend liepen ze verder.
Ontelbare sterren glinsterden aan de hemel, de toppen van de bomen ruisten en hoog in de beuk stapte de eekhoorn in bed en vroeg zich af of hij morgen weer zo’n taart zou bakken of daar misschien even mee zou wachten. Hij deed zijn ogen dicht en viel in slaap.
Lieve mensen,
Ik zag in mijn aantekeningen dat dit alweer mijn tiende kerst is in Hardinxveld-Giessendam. Het lijkt business as usual. En toch voelt het anders. Natuurlijk, we zitten in de Parel en niet langer in de vertrouwde kerk aan de Peulenstraat. Dat is wennen. Maar aan onze goede zin doet dat niets af. Het zit in iets anders. Ergens voelt deze kerst misschien wel een tikkeltje duisterder dan anders.
Wie ik ook spreek, mensen maken zich zorgen over de wereld waarin we leven. En ik weet wel dat dat van alle tijden is. Ik heb al mijn kerstoverdenkingen nog eens door zitten bladeren en het ene jaar was er de financiële crisis die ons wakker hield en het andere jaar mensen die zich niet gehoord voelden, denk aan de gele-hesjesbeweging. Nu weer stond de opwarming van de aarde op de voorgrond, dan weer de coronapandemie of de oorlogen langs de randen van Europa. Zorgen te over. Elk jaar weer.
En dan zegt de historicus in mij zegt dat er in het verleden nog wel duisterder periodes zijn geweest. En dat alle tijden onoverzichtelijk zijn als je er nog middenin zit. Want dan is alles nog nieuw en onzeker. Hoe loopt het af? Maar er is ook nog zoiets als de mens Aries van Meeteren die zich gewoon best veel zorgen maakt.
Wat moet je ermee als de NAVO-baas roept dat we ons moeten voorbereiden op oorlog? Dat is toch ongekend? En dan de ontwikkelingen in het Midden-Oosten. Die hebben wel iets van Domino Day, het een roept het andere op. En waar het de bedoeling is dat dominostenen blijven omvallen, hoop je nu toch heel erg dat het een keer stopt. Maar het houdt niet op. Niet vanzelf.
Oké, ik werk bij het nieuws. Het is mijn werk om me bezig te houden met alles wat afwijkt van het gewone – en dat is nu eenmaal vaak het negatieve. Het nieuws uitzetten is geen optie. Voor mij dan. En ik wil ook helemaal niet wegkijken. Maar dat betekent wel dat wat er gebeurt niet zo eenvoudig uit mijn gedachten te bannen is.
En dat geldt voor een hoop mensen, zo heb ik dus gemerkt. We leven in enge tijden, hoor ik om me heen. Wat doe je eraan? Een noodpakket in huis halen? Onder het motto: Denk vooruit! Heeft u al een noodpakket? Met voor twee dagen eten en drinken, contant geld, een radio op batterijen? En niet te vergeten een voorraadje toiletpapier? Ik moet zeggen, alleen al denken aan een noodpakket voelt al onheilspellend. Onbehagelijk.
Dezer dagen grijpen we naar een ander noodpakket. Een boom met lampjes, ballen, engelenhaar. Dennentakken, een soort dikke versie van Sinterklaas. Misschien een stalletje met een os, een ezel, wat schapen, een stel jonge ouders, een baby en een kribbe. We noemen het: kerstfeest, ons noodpakket voor donkere dagen. En we zingen mee met de liedjes van de radio of onze eigen Spotify kerstplaylist om al het negatieve nieuws te overstemmen, al was het maar voor even.
En helpt het?
Afgelopen dagen zat ik voor het tiende jaar op rij achter mijn computer, starend naar een leeg document. Wat zou ik dit keer gaan zeggen over kerst? Meestal heb ik al vrij vroeg een idee. Maar dit jaar kostte het meer moeite. Is er wel echt licht in het duister? Wijkt dat donker werkelijk nog eens een keer? Of wordt het alleen maar duisterder? En toen las ik een bijzonder verhaal in het boek ‘Ontrafeld’ van Martine van den Berg.
Op het eerste gezicht is het helemaal geen kerstverhaal. Maar toch. Het gaat over een tot de verbeelding sprekende archeologische vondst in Israël. Langs de kust bij de berg Karmel is de oudste zeedijk ter wereld gevonden. En dat trof me. Want die dijk lag niet op het land – waar een dijk nu eenmaal hoort te liggen – maar 90 meter uit de huidige kust, op ruim drie meter diepte.
Mensen hadden 7000 jaar geleden kennelijk de zeespiegel zien stijgen en besloten een daad te stellen. Ze bouwden een muur van maar liefst 100 meter lang. Fantastisch! Maar de Middellandse Zee liet zich er niet door tegenhouden. Hoe tragisch is dat.
Het kost weinig moeite om die zee te zien als beeld voor alle chaos om ons heen. We willen ons ertegen beschermen. We willen ons terugtrekken achter een dijk. Een muur optrekken. Ons kerstfeest als nooddijk tegen het duister. Maar wat helpt het nu echt? Het overspoelt ons toch.
Nou ja, met dat gevoel zat ik afgelopen dagen dus naar dat lege WORD document te staren. Tot ik het verhaal van die dijk uit de late steentijd wat beter las en er anders naar ging kijken.
Die dijk bij het dorpje Tel Hreiz [Tel Greis] bestond uit blokken steen van een halve meter bij een meter, in gewicht variërend van 200 tot 1000 kilo. Ík til dat niet op, kan ik u vertellen. Die stenen waren afkomstig van een rivierbedding een paar kilometer verderop. Dus die dorpelingen hebben er echt mee lopen sjouwen. Hoe ze dat hebben gedaan? Geen idee.
En zo bouwden ze dus een rij van 100 meter, met een hoogte van 1 à 2 meter. Wat een voor die tijd reusachtig project! Wat een planning en voorbereiding moet daarvoor nodig zijn geweest! En dat duizenden jaren voor de uitvinding van het schrift. Hoe kregen die mensen dat voor elkaar?! Petje af! En alle tien tot twintig families in het dorpje moeten hebben meegedaan.
Hoe kregen ze iedereen zo ver? Er moet een goed verhaal zijn verteld. Een verhaal dat de mensen in Tel Hreiz bepaalde bij de toekomst, bij wat er dreigde te gebeuren. En wat hen deed realiseren dat ze iets moesten doen. En niet zomaar iets, maar iets wat nog nooit eerder was gedaan: de aanleg van de eerste zeedijk ter wereld. Wie bedenkt zoiets geniaals? Niet meer na te gaan natuurlijk. Misschien was het wel de uitkomst van een gezamenlijk dorpsberaad.
En ik zei net wel heel flauw dat de zee heeft gewonnen. Maar dat is maar het halve verhaal. De dijk moet het jaren hebben gehouden, zo hebben archeologen ontdekt. Want de zeespiegel steeg gemiddeld met 70 centimeter per 100 jaar. Uiteindelijk is het dorp zo’n 500 jaar bewoond geweest. Oké, wat de dijk daaraan heeft bijgedragen is 7000 jaar later natuurlijk niet meer uit te vinden. Maar de dijk moet het verblijf in Tel Hreiz met járen hebben verlengd, denken archeologen.
Ik liet het verhaal tot me doordringen en ik dacht: wat mooi: die dijk was iets van de hele gemeenschap. Dat vind ik hartverwarmend. Hoopvol. Hoop is zo belangrijk. En dat zit ‘m vaak in het doen waarvan je vindt dat het goed is om te doen, ook al lijkt de impact vaak klein. Omdat niets doen zeker niet helpt tegen het wassende water, tegen de wanhoop, de narigheid. Er is veel dat buiten onze macht ligt, wat een maatje te groot is voor ons simpele mensen. Maar we kunnen wel zoeken naar wat wél kan. En dat moeten de mensen van Tel Hreiz elkaar hebben voorgehouden, waarna ze met z’n allen die dijk hebben gebouwd.
Zou er een verhaal bestaan dat ook ons richting kan wijzen, wat laat zien wat zou kunnen helpen tegen de chaos om ons heen, tegen het duister, de angst en de wanhoop die lijken te regeren? Een verhaal dat vertrouwen geeft, licht in de donker, ook al is het maar een flakkerend vlammetje? Een verhaal dat we misschien een kans zouden kunnen geven? Omdat vele blokken steen samen toch een dijk vormen? Zoiets? En wie weet hoe het afloopt?
De evangelist Lukas denkt dat hij zo’n verhaal kent. Een verhaal dat tweeduizend jaar later nog steeds resoneert. Een verhaal dat nog altijd mensen aanzet om vandaag bijeen te komen en ernaar te luisteren. Het is een verhaal van licht tegen het donker, van klein tegen groot, van zacht tegen hard. Het is bovenal een verhaal van anders gaan kijken. Een verhaal dat als het ware de aandacht wil verleggen van de overweldigende zee naar de kleine gemeenschap in het dorp die het waard is om te beschermen.
Lukas heeft niet te maken met een dreigende zee, maar met het duister van het Romeinse Rijk. Met een keizer die zich Verlosser en Zoon van God laat noemen. Die zichzelf als vredevorst ziet voor zo’n beetje de hele toen bekende wereld. Maar wel een vredevorst die ondertussen met een heuse oorlogsmentaliteit altijd klaar is voor de volgende strijd. Die de oorlogskas spekt met nog maar weer eens een belasting. En dáár is die volkstelling voor nodig, waar Lucas over schrijft. Die is er voor de defensiebegroting. En dus houdt iedereen in het rijk zijn adem in.
En dan zegt Lukas: Laat je niet inpalmen door al die oorlogstaal. We hebben het verhaal zo vaak gehoord dat je er bijna overheen leest. Het echte goede nieuws, de grote vreugde voor heel het volk, is … een kind. Niet zomaar een kind, maar een kind in doeken gewikkeld, in een voederbak. Dat is de belofte van vrede. “Dat is voor jullie het teken”, laat Lukas de engel zeggen tegen de herders.
Eigenlijk ontzettend mooi, die uitnodiging om anders te kijken. Om je niet langer te focussen op de zee, op het overweldigende duister, maar op het nieuwe begin dat wat te midden van de chaos geboren wil worden. Het kind als het echte goede nieuws, als tegenhanger van de bruut in Rome – of in welke regeringszetel dan ook.
Er zit zoveel in dat beeld dat Lukas gebruikt. Het kind als bron van vreugde en dankbaarheid te midden van de inktzwarte gevoelens van angst en aangewakkerde onvrede. Een kind dat ons laat glimlachen, zoals we bijna automatisch doen als we een baby zien. We praten als vanzelf een halve octaaf hoger, zachter, liever.
Een kind roept liefde op. Vrede. Een kind laat ons anders naar onze wereld kijken. Naar wat werkelijk belangrijk is. En als vanzelf kijken we ook meer naar de lange termijn. Want wat heeft dit kind nodig? We gaan vast sparen. Of we denken: in wat voor wereld zal-ie volwassen worden en wat kunnen we doen om het te beschermen? In zo, al zijn teerheid, is een kind een teken van hoop, van andere tijden, een nieuw begin – een begin om te koesteren, in doeken te wikkelen en in een voederbak te leggen.
Het verhaal van Lukas bepaalt ons, zou je kunnen zeggen, bij die hoop, bij de kiem van iets nieuws. Iets dat er óók is, zich zomaar aandient soms, wie weet waar vandaan, maar dat we in alle soms zo duistere berichten zo makkelijk over het hoofd zien. Je ziet het pas als je erop let. En dat kleine beginnetje is teer. Hoop is kwetsbaar. We worden uitgenodigd om het te wiegen, te bakeren en te beschermen, die droom van vrede, van heil, van het goede, het ware en het schone. Als een kind. Geef het een kans. Zodat het ooit hopelijk op eigen benen kan staan.
We kunnen ook op voorhand zeggen: het duister is te zwart. Niets helpt. Of het licht is te klein, het wordt niks. Dan maar niet afschermen? Niet verzorgen? Niet koesteren? Het duister de ruimte geven? De zee ons laten overspoelen? Of wikkelen we onze dromen als een kind in doeken en beschutten we ze met wat we ook maar voor handen hebben?
De herders in het verhaal van Lukas zijn geïnspireerd. Ze hebben het kind gezien en vertellen iedereen erover. Aan ons de uitnodiging om hetzelfde te doen. Ook wij kunnen anders gaan kijken, elkaar bepalen bij de betekenis van het tegenverhaal van het weerloze tegen het harde, brute en gewelddadige.
Ook wij kunnen onze aandacht, óók na kerst, blijven richten op wat we deze dagen vieren met elkaar: vrede, liefde, hoop, het geloof dat het kan, hoe dan ook. Als een noodpakket voor donkere dagen.
Maar het is allemaal wel kwetsbaar. Teer. Die opbouwende kijk overleeft niet zonder onze aanhoudende zorg. Zonder onze doeken, onze voederbak. Zonder onze nieuwsgierigheid, welwillendheid, openheid, voorzichtigheid. Opdat de zachte krachten tóch zeker overwinnen op het eind.
Zo mag het zijn. Amen