Onze vuurdoop in gebouw de Parel is ons goed bevallen. We zijn nog altijd de Kerk met de Beelden. Maar dan op een ander adres. Ds. Aries van Meeteren bespreekt het verhaal achter het derde beeld op de gevel van ons inmiddels voormalige kerkgebouw, het verhaal van de vrouw bij de bron.

Lieve mensen,

Het moet een historische sensatie van jewelste zijn geweest begin jaren vijftig. Bij graafwerkzaamheden in een sloot in de buurt van Urk duikt een gehavend beeld op van wat onmiskenbaar een vrouwenhoofd is. Archeologen zien direct: onderzoek is niet nodig, dít is een beeld uit de tweede eeuw van Vrouwe Fortuna, de godin waarvan men hoopte dat ze op de een of andere manier geluk zou brengen. Een Romeins beeld dus.

Waarom is dat een sensationele vondst? Omdat tot dan toe historici er vanuit gingen dat de grens van het Romeinse Rijk langs de Rijn liep. Dat de Romeinen blijkbaar veel verder noordwaarts waren getrokken, dat is groot nieuws. Het Fortuna-beeld belandt in het museum van Schokland en is daar al snel een van de belangrijkste voorwerpen uit de collectie.

Hoe belangrijk het beeld is, blijkt als Emmeloord in 1992 symbolisch stadsrechten krijgt. Omdat daar een chique naam bij hoort, meet Emmeloord zich dan de titel aan van ‘Civitas Fortunae Emmeloordis’, dat zoiets moet betekenen als ‘De Stad van Fortuna (of het geluk) van Emmeloord’.

Foto: Museum Nieuwland Lelystad

Maar al snel daarna blijkt dat de archeologen zich hebben vergist. Het museum krijgt bezoek van een man die vertelt dat hij begin jaren ‘40 als jongetje van 10 het beeld al had gezien in een afwateringssloot tussen Creil en Urk. Hij vond de kop toen wel mooi en wilde hem mee naar huis nemen, maar de steenklomp was zo zwaar dat hij ‘m na een kilometer al in een akker liet vallen. En daar dook het beeld een kleine 15 jaar later dus weer op.

Dat nieuws doet alarmbellen rinkelen in Museum Rotterdam. Want de plek waar het beeld als eerste is ontdekt, staat bekend als de Rotterdamse Hoek. Vanaf de zomer van 1940 is daar puin gestort uit het kapot gebombardeerde centrum van Rotterdam. Er is een complete dijk mee aangelegd boven Urk.

Universiteitsbibliotheek Leiden (c)

Daarop zijn archeologen toch nog maar eens beter naar Vrouwe Fortuna gaan kijken. De kop blijkt dan van een slecht soort 19de-eeuws zandsteen te zijn gemaakt. En al snel wordt het beeld herkend. Het is de stedenmaagd van Rotterdam, die ooit deel was van de gevelversiering van het oude stadhuis aan de Kaasmarkt. Kijk maar naar het midden van de timpaan.

Geen godin dus dat beeld, maar een stedenmaagd. In de klassieke oudheid was een stedenmaagd een soort beschermheilige van een stad. Maar de stedenmaagden die we vanaf de Renaissance in ons land zien hebben die rol niet meer. In feite verbeelden ze alleen nog een stad. Zie je een stedenmaagd, dan is de hele stad bedoeld.

Ooit heb ik het verhaal van het beeld in Urk uitgewerkt voor de rubriek Vergeten Verhalen van Rijnmond. En ik ben het nooit vergeten. Vandaar misschien dat ik er aan moest denken bij het lezen van het verhaal van de Samaritaanse vrouw bij de Jacobsbron in Sichem, het verhaal achter het derde beeld op de gevel van ons inmiddels voormalige kerkgebouw.

De twee diensten vóór Pasen hebben we het over de andere plastieken van Aart van Bennekum gehad, namelijk over de verloren zoon en Elia bij de beek. Nu dus de laatste uit de serie van drie.

Het verhaal van de Samaritaanse vrouw bij de bron staat in Johannes 4, vers 5 t/m 24:

Zo kwamen Jezus en zijn leerlingen bij de Samaritaanse stad Sichar, dicht bij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef gegeven had, waar de Jakobsbron is. Jezus was vermoeid van de reis en ging bij de bron zitten; het was rond het middaguur. Toen kwam er een Samaritaanse vrouw water putten. Jezus zei tegen haar: ‘Geef Mij wat te drinken.’ Zijn leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om eten te kopen. De vrouw antwoordde: ‘Hoe kunt U, als Jood, mij om drinken vragen? Ik ben immers een Samaritaanse!’ (Joden gaan namelijk niet met Samaritanen om.) Jezus zei tegen haar: ‘Als u wist wat God wil geven, en wie het is die u om water vraagt, zou u Hém erom vragen en dan zou Hij u levend water geven.’ ‘Maar heer,’ zei de vrouw, ‘U hebt geen emmer, en de put is diep – waar wilt U dan levend water vandaan halen? U kunt toch niet meer dan Jakob, onze voorvader? Hij heeft ons die put gegeven en er zelf nog uit gedronken, en ook zijn zonen en zijn vee.’ Jezus antwoordde: ‘Iedereen die dit water drinkt zal weer dorst krijgen, maar wie het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Het water dat Ik geef, zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft.’ ‘Geef mij dat water, heer,’ zei de vrouw, ‘dan zal ik geen dorst meer hebben en hoef ik ook niet meer hierheen te komen om water te putten.’
Toen zei Jezus tegen haar: ‘Ga uw man eens roepen en kom dan weer terug.’ ‘Ik heb geen man,’ zei de vrouw. ‘U hebt gelijk als u zegt dat u geen man hebt,’ zei Jezus, ‘u hebt vijf mannen gehad, en degene die u nu hebt is uw man niet. Wat u zegt is waar.’ Daarop zei de vrouw: ‘Ik begrijp dat U een profeet bent, heer. Onze voorouders vereerden God op deze berg, en bij U zegt men dat in Jeruzalem de plek is waar God vereerd moet worden.’ ‘Geloof Me,’ zei Jezus, ‘er komt een tijd dat jullie noch op deze berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden. Jullie vereren wat je niet kent, wij vereren wat we kennen; de redding komt immers van de Joden. Maar er komt een tijd, en die tijd is nu gekomen, dat wie de Vader echt aanbidt, Hem aanbidt vervuld van Geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden, want God is Geest, dus wie Hem aanbidt, moet dat doen vervuld van Geest en waarheid.’

Lieve mensen,

Hebt u dat ook, dat u bijna als vanzelf stil wordt als u een kathedraal binnenloopt? Ik zeg met nadruk kathedraal, want ik heb het meestal niet in, laat ik zeggen, minder imposante kerken.

Waarom is dat? Waarom vallen we stil in een kathedraal? Is het uit beleefdheid? Om andere mensen niet te storen? Want er zitten vaak genoeg mensen te bidden of ze steken er een kaarsje aan. Die mensen wil je niet uit hun concentratie halen.

Notre Dame Amiens. Foto: Wikipedia

Vaak is het ook een vorm van ontzag voor de ruimte. Ik weet nog dat ik de gotische kathedraal van Amiens binnenkwam – jáááren geleden, maar ik kan het me nog zo voor de geest halen. De Notre Dame van Amiens is niet alleen de grootste kathedraal van Frankrijk, maar ook één van de hoogste. De gewelven zijn 42 meter hoog, bijna 10 meter hoger dan de Notre Dame van Parijs. Die hoogte trekt je blik als het ware vanzelf omhoog.

Het gevoel wat je dan kan overvallen staat mooi beschreven in het boek Nachttrein naar Lissabon, van Pascal Mercier. Daarin verzucht de hoofdpersoon ergens: “Ik wil niet in een wereld zonder kathedralen leven. Ik heb hun schoonheid en verhevenheid nodig. Ik heb ze nodig tegen de platvloersheid van de wereld.”

Zo kunnen kathedralen werken. Ze dwingen je bijna als vanzelf tot een vorm van eerbied. Alleen is dat wel deels het gevolg van een zeker effectbejag. Want de kathedralenbouwers stuwden niet voor niets hun bouwwerken zo de hoogte in. Ze zochten bewust naar de optimale verhoudingen tussen breedte, lengte en hoogte, zodat bezoekers hun blik wel omhoog moeten richten. Alsof alleen daar, in die immense hoogte iets van God zou zijn te vinden. God als ‘iets van daar boven’, hoogverheven, als een koning op zijn troon. Dat is wat kathedralen communiceren.

Foto: Pexels

Daar tegenover staan heel andere plekken om iets te ervaren van wat ik maar het heilige noem. Denk aan een open plek in een verder donker bos – ik kan me wel wat magische vennetjes voor de geest halen. Of denk aan een belvédère, zo’n hoog punt dat uitkijkt over een dal. Anoeska en ik zijn in Schotland een keer op een adembenemende plek geweest, uitkijkend over het dal Glen Coe. We keken daar kilometers ver over het buitenaards gekleurde land van Schotland. Magistraal! We zijn er veel langer gebleven dan het plan was.

In Trouw las ik weer een heel andere plek om iets van ‘het ons ontstijgende’ te vinden. Er stond een reportage in over zogeheten rooftoppers. Dat zijn mensen, meestal jongeren, die illegaal proberen het hoogste punt te bereiken van wolkenkrabbers, bouwkranen, bruggen en zendmasten. Sommigen doen het alleen voor de foto’s op Instagram. Maar een aantal vertelde ook over de spirituele ervaringen die ze opdoen. Ene Mahnaji was erin geslaagd om voor zonsopgang het dak te bereiken van de Central Park Tower in New York. Daar, op 472 meter hoogte, deed ze haar ochtendgebed. En toen kwam de zon op. Ze zegt in de krant: “Dat was zo machtig mooi. Ik kon niet anders dan het opvatten als een teken van Gods aanwezigheid.”

Foto: Justin Brown (Flickr)

Dus we hebben we hoogten, verten, diepten… En in Johannes 4 lezen we volgens mij over nóg een dimensie, een plek waar je iets van het heilige kunt ervaren. Want dáárom – om die plek waar je het goddelijke zou kunnen ontmoeten – draait het in dat gesprek tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw. Tenminste, dat denk ik.

Het is geen eenvoudig te volgen verhaal. Wat volgens mij vooral niet helpt is de vele beeldtaal in de tekst. En niet alleen in de woorden van Jezus. Het hele verhaal, de hele setting, laat zich als een beeld lezen. En dat is, denk ik, cruciaal om te volgen wat hier op het spel staat. Er is een vrouw, een bron en het water uit die bron.

Jezus en de Samaritaanse vrouw (Paolo Veronese)

Eerst de vrouw. Zij is hier eigenlijk een soort van stedenmaagd. Want ze staat in het verhaal voor alle Samaritanen, zou je kunnen zeggen. En daarmee misschien wel voor iedereen die niet helemaal is zoals wij. Meer precies, voor mensen met wie we normaal gesproken niet zo snel in gesprek zouden gaan.

Want Joden en Samaritanen hebben een, laten we het voorzichtig zeggen, wat moeizame verstandhouding. Dat komt eigenlijk omdat ze zo op elkaar lijken. Ze denken allebei dat ze het uitverkoren volk van God zijn, ze hadden ook allebei een tempel waarvan ze zeiden dat God er exclusief zou wonen. En ze hebben ook allebei de vijf boeken die ze aan Mozes toeschrijven, de Thora. Alleen lezen we in de Thora van de Samaritanen dat God zou hebben geboden om Hem te aanbidden op de berg Gerizim bij Sichem en in de joodse versie staat juist de berg Sion. En dus hadden de Samaritanen hun tempel op de Gerizim en de joden in Jeruzalem. O ja, en dan verwachten ze ook allebei een eigen messias. Dat is alles bij elkaar nogal een recept voor problemen.

Maar dat is niet het hele verhaal. De verschillen tussen beide groepen worden wel eens wat al te sterk uitvergroot in het Nieuwe Testament. Het lijkt dan alsof joden en Samaritanen elkaar niet kunnen luchten of zien. Maar recent onderzoek heeft laten zien dat de soep in de praktijk veel minder heet wordt gegeten dan-ie wordt opgediend. Zo zijn er ook joodse verhalen bekend van joden en Samaritanen die met elkaar eten. Alleen gaan die verhalen dan wel over gedoe of de zegen die de Samaritaan over de maaltijd uitspreekt, eigenlijk wel deugt. Dus helemaal koek en ei is het toch ook weer niet.

Eén ding is nog van belang over joden en Samaritanen: op het moment dat de evangelist Johannes zijn verhaal over de ontmoeting tussen Jezus en de Samaritaanse vrouw opschrijft, hebben zowel de Samaritanen als de joden geen tempel meer. Joodse extremisten hadden die van de Samaritanen al lang geleden in de as gelegd. En kort voort Johannes zijn evangelie schrijft, is de tempel in Jeruzalem verwoest door de Romeinen. Zo staan de zaken, dát is de achtergrond van onze tekst van vanochtend. En dan is de achterliggende vraag: waar vind je nu iets van het goddelijke als de aloude heiligdommen er niet meer zijn? Waar laad je je dan op? Waar vind je een bron in tijden van droogte? Waar kun je het weer voelen stromen?

Jezus en de Samaritaanse vrouw (Giovanni Lanfranco)

Een ander belangrijk beeld in de tekst, naast de vrouw, is de Jacobsbron. Een bron die in het Oude Testament helemaal niet voorkomt. Bestaat die bron eigenlijk wel? Dat is nog maar de vraag. En toch is het een mooi beeld. Jacob is zowel de stamvader van de joden als van de Samaritanen. Kiezen voor de Jacobsbron als decor betekent dat de schrijver Johannes de ontmoeting tussen Jezus en de vrouw laat beginnen vanuit het gezamenlijke, vanuit dat wat ze delen. En dat is volgens mij hier van groot belang.

Dan nog het derde beeld, dat cryptische levende water. Wie dat eenmaal te pakken krijgt, heeft nooit meer dorst, zo vertelt de tekst. Waar staat dat levende water voor?

Ik heb daarover zitten nadenken. We maken van dat water al snel iets magisch, iets bovennatuurlijks. Maar misschien ontdekken we de betekenis wel als we alle beelden combineren en tussen onze oogleden kijken naar wat er gebeurt. We zien dan een joodse man, een rabbi nota bene, die bij de Jacobsbron water vraagt aan een vrouw, een Samaritaanse nog wel. Rabbi’s die met vrouwen omgaan, dat is al bijzonder. Een jood die zich richt tot een Samaritaan is ook al niet alledaags. En dat bij een bijzondere bron die verwijst naar iets gezamenlijks. Wat zien we dan?

Jezus en de Samaritaane vrouw (Ferdinand Georg Waldmüller)

Ik zie vooral een vrouw die antwoordt op de vraag van Jezus. De Samaritaanse negeert die joodse rabbi niet. Had ze kunnen doen. Of ze had hem verwijten kunnen maken. Maar ze gaat in gesprek.
En het is een respectvol gesprek. Jezus en de vrouw laten elkaar in hun waarde. Omdat ze niet hun onderlinge verschillen benadrukken, maar open en nieuwsgierig zijn naar elkaar. Niet dat het dan niet schuurt af en toe, maar beide geven elkaar de ruimte.

En ik denk dan: is dat niet dat levende water waar Jezus het over heeft? Is dat water hier niet een mooi beeld voor een echte ontmoeting? Een ontmoeting op ooghoogte?

Nergens lezen we dat die vrouw Jezus het gevraagde water ook geeft. Het lijkt wel of beide zo opgaan in het gesprek dat het van water putten niet meer komt. En toch stroomt het tussen Jezus en de vrouw. Je zou kunnen zeggen: een ontmoeting gaat leven als mensen van allerlei rangen en standen zich voor elkaar willen openstellen, als ze elkaar werkelijk willen zien en er voor elkaar proberen te zijn. Dat kan als we niet meteen inzoomen op de verschillen en daar een oordeel over klaar hebben, maar op zoek gaan naar wat we delen. Levend water is dan aandacht die van harte en in liefde wordt gegeven, stromend van de één naar de ander. En weer terug.

Jezus en de Samaritaanse vrouw (Guercino)

Zo – al delend – kunnen we bronnen zijn voor elkaar. Al delend kunnen we misschien ook iets ervaren van het goddelijke. En dat is denk ik waar Johannes ons op wijst met het beeldrijke verhaal van de Samaritaanse vrouw, die als een soort stedenmaagd staat voor mensen die misschien niet in alles op ons lijken. Mensen waar we misschien niet zo snel mee in gesprek zouden gaan. Juist dan kan een ontmoeting heel verrassend zijn. Nieuw perspectief openen.

Een echte ontmoeting is soms natuurlijk hondsmoeilijk. Levend water is er niet op afroep. Dat stroomt pas als we beginnen bij wat we delen. Als we mensen niet veroordelen, wegzetten als groep zonder te beseffen dat we eigenlijk veel meer op elkaar lijken dan we wel denken. Een ontmoeting komt pas tot stand als we open en nieuwsgierig zijn naar elkaar.

En ja, dat is ook wat we in de Kerk met de Beelden proberen te doen. Al meer dan 130 jaar proberen we ruim te denken en mensen in hun waarde te laten. “Je mag bij ons geloven wat je wil”, zeggen we dan. Met respect. En dat willen we blijven doen. Elkaar ontmoeten vanuit dat wat we met elkaar delen: ons mens-zijn.

Die ontmoeting zit niet vast aan een gebouw, hoe vertrouwd ook. Niet in een tempel op deze of gene plek. Natuurlijk kan een ruimte iets van het goddelijke oproepen. Neem alleen al een kathedraal die met stuwende hoogte en harmonieuze verhoudingen. Maar Johannes zoekt het wezenlijke in ontmoeting, in gemeenschap, in het samen delen. In het durven samen delen. Dáár licht iets op van dat wat ons ontstijgt.

En in de ontmoeting kan de stedenmaagd toch zomaar weer een Vrouwe Fortuna blijken te zijn, om terug te komen op het verhaal uit de introductie van vanochtend. Fortuna werd in Rome aanbeden als een godin die voorspoed kon brengen. Voorspoed voor de stad, voorspoed voor de keizer. Ze was de enige god van wie de tempel bezocht mocht worden door zowel slaven als de elite. Haar heiligdom was de enige plek waar alle rangen en standen samen iets probeerden te ontvangen uit de hoorn des overvloeds, die Fortuna altijd bij zich droeg. Of mensen het gedroomde geluk ook kregen, moesten ze altijd maar afwachten, want Fortuna had ook een rad van fortuin bij zich. Maar dit terzijde.

Dat ook de Kerk met de Beelden zo’n plek mag blijven waar iedereen welkom is. Ook hier in de Parel. Dat het hier een plek mag zijn waar het stroomt, een plek waar we elkaar ontmoeten. Dat het een bron mag zijn. Dat wij bij die bron iets op het spoor komen van dat wat groter is dan wijzelf. Dat wij aan elkaar mogen ontdekken wat het betekent om samen mens te zijn. Een gemeenschap. De Kerk met de Beelden.

Moge het zo zijn,
Amen.

Aries van Meeteren