Het is min of meer hoogmoedig om te proberen iets te zeggen over ‘De Essays’ van Michel de Montaigne (1533-1592). Het is een onvoorstelbaar dik boek: dertienhonderd en zevenenzeventig pagina’s. Met de aantekeningen erbij beslaat het boek bijna vijftienhonderd pagina’s. Daarom kan deze inleiding niet anders dan een inleiding zijn, zo begint Zandrie Albada zijn lezing over het hoofdwerk van de Franse filosoof Montaigne. De tekst hieronder is een samenvatting van de toespraak van Albada.

De essays (letterlijk probeersels) zijn geschreven als één lange monoloog over de meest uiteenlopende onderwerpen. Het kan gaan over historische gebeurtenissen, over gedrag van mensen en over hoe je je hebt te gedragen, over historische figuren, over diverse menselijke gemoedstoestanden, over vreemde volkeren en hun gebruiken en ook over de beperktheid van ons menselijk doen en laten.

Zelfonderzoek

Eigenlijk is zeggen dat het boek gaat over uiteenlopende onderwerpen maar de halve waarheid. Want in wezen gaan de essays over maar één zaak: Wat kan ik weten?! En wat stelt dat weten van mij voor?! En ook dit is nog niet alles. Nog beperkter en nog preciezer is het te zeggen dat de essays vooral gaan over Michel de Montaigne zelf. Hij meent ook dat hij zelf bij uitstek de deskundige is wanneer het gaat over hemzelf. Je kunt zeggen dat de essays een scrupuleus zelfonderzoek behelzen.

Je kunt je afvragen hoe het mogelijk is om zo lang de aandacht van je lezer vast te houden. Hoe redt hij dat? De schrijver doet dat door om de haverklap zichzelf in de rede te vallen, bijvoorbeeld door tegenwerpingen te verzinnen tegen wat hij zojuist gezegd heeft. Hij springt als het ware van de hak op de tak en hij bekommert zich er niet om dat hij eerst A heeft gezegd en nu zomaar B noteert, iets totaal anders. En dat rechtvaardigt hij door de opmerking: Hoe zou wat ik gisteren heb gezegd, meer (of minder) waar moeten zijn dan wat ik vandaag beweer?!

In die tijdsspanne van twintig jaar (1572-1592) heeft Montaigne telkens opnieuw zijn schrijven aangevuld, verrijkt zo men wil, met nieuwe aantekeningen. In de tekst kun je die herkennen aan de letters a, b en c. Die letters wijzen op latere uitgaven waarin de aanvullingen zijn opgenomen. De zinnen voorafgegaan door de letter a zijn het oudst. Die met de letter b en c zijn van meer en nog meer recente datum. Het boek is als een conglomeraat, een sediment van heel verschillende aanslibsels, zou ik zeggen.

Eerder Latijn dan Frans

Maar laat ik netjes met het leven van Montaigne beginnen. Michel Eyquem werd geboren op het landgoed Montaigne, in de buurt van Bordeaux in 1533. Zijn overgrootvader was rijk geworden in de vis- en wijnhandel. Hij had dit landgoed gekocht en het recht om de titel ‘de Montaigne’ te voeren. Zijn achterkleinzoon, onze Michel dus, maakte als eerste van deze titel gebruik, eerst als rechter en later als burgemeester.

Zijn vader gaf hem een klassieke opvoeding waardoor hij nog eerder Latijn sprak dan Frans. Hij liet een Duitse leraar komen om hem Latijn te leren. De man sprak geen Frans en ook het personeel in huize Montaigne mocht alleen Latijn spreken. Op zijn zesde sprak hij al vloeiend Latijn. Daarna werd hij naar het regulier onderwijs gestuurd, waar men hem drilde en liet gehoorzamen aan strenge regels. Ook zijn middelbare schooltijd werd gekenmerkt door rigide systeemdwang, schoolfrikkerij en pedanterie.

In die tijd verlangde hij vaak terug naar de speelsheid van zijn eerste levensjaren. En zijn verzet tegen al te grote nadruk op orde en systeem stamt ongetwijfeld uit de ervaren tegenstelling tussen de vrijheid aan het begin van zijn leven en hetgeen hij later op scholen moest ondergaan.

Ondanks dit alles voltooide hij met succes zijn opleiding tot jurist. Toen was hij 21 jaar. Hij kreeg meteen een baan bij het gerechtshof in Bordeaux. Die baan heeft hij 17 jaar lang uitgehouden. Als rechter werd hij geacht mee te werken aan een juridisch systeem dat hem meer en meer ging tegenstaan. Hij meende bijvoorbeeld dat veel van de straffen waartoe mensen werden veroordeeld erger waren dan de misdaad die ze hadden begaan. Zo moest hij niks hebben van heksenverbrandingen.

Étienne de la Boétie

In die jaren bij het hof leerde hij een collega kennen, een vooraanstaande humanist, die hem (nog meer) inwijdde in de klassieke letteren, Étienne de la Boétie. Hun kennismaking leidde tot een intense vriendschap, gedurende de ruim vier jaren dat ze collega’s waren. Aan die vriendschap kwam een einde doordat De la Boétie bezweek aan dysenterie in 1563. Deze liet zijn gehele bibliotheek van wel duizend klassieke werken na aan Montaigne.

Die vriendschap heeft ook geresulteerd in een van de mooiste teksten over echte vriendschap. Vrienden zijn op elkaar gericht zonder enige bijbedoeling, schrijft Montaigne. Zodra zich een ander belang aandient dan de vriendschap zelf, houdt vriendschap op te bestaan! En vriendschap is de vervolmaking van het gemeenschapsleven. Bij een echte vriend, zegt Montaigne, vind je de constante en gedurige warmte die je nodig hebt. Alleen daar! En toch kan hij niet goed zeggen waarom Boétie en hij zulke goede vrienden waren. ‘Omdat hij het was, omdat ik het was’.

Na de dood van zijn vriend heeft Montaigne nog zeven jaren doorgewerkt heeft als rechter. Maar de heksenvervolgingen laaiden weer op. En Montaigne weigerde daar langer aan mee te werken. Toen stopte hij met zijn functie: we schrijven het jaar 1570. Hij kon het zich veroorloven omdat zijn vader hem enige jaren daarvoor zijn kasteel en het landgoed Montaigne had nagelaten. Het was overigens ook toen al zeer ongewoon dat je op je zevenendertigste stopte met werken…

Klassieken

Hij gaat nu persoonlijk zijn bezittingen bestieren. Op deze wijze kan hij zijn innerlijke vrijheid handhaven. Zo wordt hij geen slaaf van de omstandigheden. Op 28 februari 1571 wordt hij 38 jaar en besluit hij zich te installeren in de bibliotheek, in één van de torens van het kasteel. Hij gaat zich wijden aan de bestudering van de klassieken. ‘Hoe kun je je beter troosten met de dood van je hartsvriend dan door de boeken te lezen die hij het liefst las?’

Maar lezen is nog geen schrijven. En Montaigne voelt dat hij in het nietsdoen niet over de rouw heen komt en het spoor bijster raakt. Daarom begint hij zijn gedachten op papier te zetten. Ook legt hij een verzameling van citaten aan, ongeveer zoals Erasmus dat deed in zijn ‘Adagia’. Hij rubriceert ze en deelt ze in naar onderwerp. Al schrijvende ontstaat er zo een groeiend werkstuk. Aanvankelijk geeft hij commentaar op de klassieken. Maar langzamerhand gaan de persoonlijke aantekeningen een grotere plaats innemen. Zo ontwikkelt hij meer en meer een eigen visie en worden de ‘probeersels’ een geheel van autonoom denken over allerlei onderwerpen.

De grootste en langste tekst van de Essays staat in het midden. Het is een grote oproep tot matiging in het denken. Laten voor- en tegenstanders meer bescheiden zijn omtrent hun claim exclusief te beschikken over de waarheid. ‘Je moet al over veel kennis beschikken wil je kunnen zeggen dat je van het totaal dat er te weten valt maar heel weinig weet! We weten veel meer niet dan wel!’ En dat kan alleen een wijze zeggen.

Zandrie Albada